NETWERK VOOR DE INNOVATIEVE INFORMATIEWERKER
De Raad van State heeft vorige week een voor ons vakgebied belangrijke uitspraak gedaan, te weten het wel of niet communiceren via e-mail. ECLI:NL:RVS:2022:3088
Uitspraak 202105476/1/R1 - Raad van State
Per post ?
[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen het besluit van 11 mei 2020 niet-ontvankelijk heeft verklaard. [appellant] voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat zijn gemachtigde niet vooraf heeft ingestemd met het communiceren per e-mail. In strijd met artikel 2:14, eerste lid, van de Awb is door de rechtbank betekenis gehecht aan het feit dat de gemachtigde van [appellant] niet (vooraf) expliciet kenbaar heeft gemaakt dat hij het besluit per post wilde ontvangen. Volgens [appellant] is het beroepschrift binnen de beroepstermijn vanaf 9 juli 2020, de verzending van het besluit per post, ingediend, althans verschoonbaar te laat ingediend uitgaande van een termijnstelling vanaf 11 mei 2020, zodat beroep ontvankelijk is.
Toch oordeelt de RvS dat e-mail gerechtvaardigd is en wel hierom:
Zoals de Afdeling in de uitspraak van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:810, heeft overwogen volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb dat "teneinde een bericht langs elektronische weg te mogen verzenden, is vereist dat de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs die weg voldoende bereikbaar is. De wettekst stelt geen eisen aan de wijze van kenbaarmaking. De kenbaarmaking kan meer of minder uitdrukkelijk geschieden. De geadresseerde zal moeten aangeven op welk elektronisch postadres hij bereikbaar is. [...]" Uit het voorgaande valt af te leiden dat het kenbaar maken in de zin van artikel 2:14 van de Awb zowel impliciet als expliciet kan geschieden. De memorie van toelichting stelt weliswaar dat ‘voorlopig ’ nog van uitdrukkelijke kenbaarmaking moet worden uitgegaan, maar die tekst dateert van meer dan vijftien jaar geleden en sindsdien heeft het elektronische verkeer met de overheid zich sterk ontwikkeld. Aan die tekst wordt dus geen doorslaggevende betekenis toegekend.
7.2. De rechtbank heeft terecht in aanmerking genomen dat door [appellant] niet is betwist dat het besluit van 11 mei 2020 per e-mail aan de gemachtigde van [appellant] is verstuurd en is ontvangen. De gemachtigde van [appellant] heeft in het bezwaarschrift niet expliciet kenbaar gemaakt dat hij het besluit van 11 mei 2020 per post wilde ontvangen en heeft evenmin kenbaar gemaakt dat hij het besluit niet per e-mail wilde ontvangen. Verder heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat uit de stukken blijkt dat de gemachtigde van [appellant] regelmatig per e-mail correspondeert met het college. Daardoor heeft de gemachtigde van [appellant] voldoende kenbaar gemaakt dat hij via e-mail bereikbaar is en heeft het college het besluit op die wijze bekend mogen maken. Kantoorbeleid van de gemachtigde van [appellant] maakt dit niet anders, alleen al omdat dit kantoorbeleid bij het college niet bekend was.
Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 11 mei 2020 rechtsgeldig, via toezending per e-mail aan zijn gemachtigde op die dag, bekend is gemaakt aan [appellant]. De beroepstermijn liep dus tot 22 juni 2020. De rechtbank heeft het beroepschrift pas op 17 augustus 2020 ontvangen. Dat is te laat.
Van omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar is, is niet gebleken. Uit de stukken blijkt namelijk dat de gemachtigde van [appellant] het besluit van 11 mei 2020 na de verzending per e-mail op 11 mei 2020 heeft gelezen, bij e-mail van 11 mei 2020 aan het college heeft gevraagd om toezending van een ondertekende versie per post of digitaal en op 10 juni 2020 via e-mail heeft gereageerd door te vragen om opschorting van de begunstigingstermijn. Uit de e-mail van 10 juni 2020 blijkt dat de gemachtigde van [app
Tags:
ik kom via de link op iets heel anders uit?
niet heel verrassend, toch?
Niet echt, maar verschaft wel een stukje duidelijkheid, met de nadruk op stukje.
© 2024 Gemaakt door Marco Klerks. Verzorgd door